archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 18
Jaargang 8
25 augustus 2011
Bezigheden > Feuilleton delen printen terug
Mater sumptuosa (3 en slot) Gerard Weel

0818BZ Moeder
‘P..psst, hoi, Gerard, ben je daar?’
‘Ja hier, op het landje, ik sta te dansen man, het is hartstikke koud, hoe lang duurt het nog?’
‘Het wordt ’n b..beetje later. Er was visite, maar die is weg. Er staat nou een grote p..pan water op het gas. Het bubbelt al. En de kachel staat te loeien. Mijn bril is helemaal beslagen. Nog effe, ik kom je zo halen.’
‘Oké dan, maar wel vlug hè.’
Goh..wat is het klerekoud, ik ren maar een rondje… en nog een…waar blijft ie? Misschien gaat het wel sneeuwen, kan je zo onze sporen in de sneeuw zien. Nog één rondje, als ie er dan niet is ga ik gewoon alvast kijken…hè, hè, ik hoor geloof ik een bal stuiteren.
‘K..kom maar mee, de t..tentoonstelling is begonnen. Mijn moeder heeft m..misschien een beetje haast omdat het al zo laat is. Straks komt mijn vader, staat ze nog in haar blootje, zal ie leuk vinden. Gauw, anders mis je het uitkleden.’

We rennen de tuin in. Ik ren nog even terug om de schuif op de poort te doen, voor als m’n broer komt; struikel ook nog over een stuk hout dat ergens in het gras ligt. Dan staan we voor de tuindeuren, bij de kier, Theo’s hoofd onder dat van mij.

‘Zie je wat?’
‘Effe mikken met mijn goeie oog en mijn bril schoonmaken, zeg maar vast wat jíj ziet.’
‘Een been op een stoel, steeds bloter, je moeder rolt een kous omlaag. Zijn dat de sjarretellen?’
‘Wacht even, ik zie nog niks.’
‘Te laat, het gaat heel vlug, ze gooit al haar kleren op een stoel.’
‘Hoezo te laat?’
‘Nou, ze heeft die sjarretellen allang uit.’
‘Kan je toch d’r billen zien?’
‘Ja..nou d’r onderbroek..oh...zie jíj nog niks dan?’
‘Beetje vaag, mijn bril beslaat weer, komt natuurlijk van die hete kop van jou, vlak boven me.’
‘Ja, nou is ze helemaal in d’r blote kont. Oh…. ‘.
‘Waarom zeg je niks meer,.. is er wat?’
‘Tjee..dik is leuk, man. Je moeder spettert en lacht. Ze lijkt wel een kwetterende dikke merel in een badje of zo’n engel uit de kerk, net of ze zweeft in de waterdamp. Ze kan zo op de kermis, worden jullie harststikke rijk.’
‘Ja hé, rustig hè..het is wel mijn moeder!’
‘Er is wel heel veel schaduw.’
‘Hoezo dat?’
‘Nou, ze staat precies onder de lamp. Kan je niet zo goed van onderen kijken. Komt door die buik, net een autoband. Is dat daar nou allemaal haar of alleen maar schaduw?’
‘Is het zwart of rood?’
‘Zwart met wit van de zeep.’
‘Dan is het schaduw.’
‘Wat hoor ik nou?’
‘O ..ze is natuurlijk weer aan het zingen, zeker weer opera, doet ze vaak, ze zit op een koor.’
‘Tjee die hoge trillers, moet je kijken haar borsten gaan er helemaal van wippen.’
‘Heb je nou g..genoeg gezien?’
‘Ik wil dat ze zich nog een keer omdraait.’
‘Heel effe dan.. He, ik hoor wat, geloof ik, in de steeg, misschien wel je b…broer, n..nee het is mijn v…vader, ik hoor de remmen van zijn fiets p…piepen. K…kom gauw, achter in de tuin, tussen de struiken.’
‘Oké, wat is je vader vroeg dan?’
‘Ja omdat mijn moeder zo l..laat is natuurlijk.’
‘O, de poort is op de grendel.’
‘M..maakt mijn vader van boven zo los, hij is hartstikke lang.’
‘Ja, net de dikke en de dunne, je moeder en je vader.’
‘Nou stil, tot ie in huis is. De p…poort heeft ie al los. ’
 
‘Hij gaat geeneens naar binnen, hij zet zijn fiets tegen de schuur en jee, hij gaat ook.. gluren.’
‘St..’
‘Hij staat te lachen.’
‘Heb je wel g..goeie ogen?’
‘Zie jij niks dan?’
‘Mijn bril is weer vies en nat en ik zie nooit goed in het donker.’
‘Je vader staat te grijnzen en nou gaat ie op zijn tenen, heel stil de keuken in. Kom op, de kier is weer vrij, gaan we kijken wat er gaat gebeuren.’
‘N..nee..nee, ik wil dat je nou w..weggaat, de t…tentoonstelling is voorbij, straks komt je broer ook nog.’
‘Nog heel even. Tjee, nou kan ik je moeder goed zien. Ze is klaar met afdrogen en smeert zich in met iets uit een fles. Vast odeklonje. Ook van onderen. Hèhè, eindelijk kan ik alles zien, je moeder heeft daar net zulk rood haar als van boven.’
‘Nou wil ik even alleen kijken, ga opzij, anders beslaat mijn bril weer.’
‘Wacht, je vader komt net de kamer in.’
‘V…vast k..kwaad dat ie nog niet kan eten.’
‘Nee, hij lacht, heeft zijn overhemd los en een fles met twee glazen, die zet ie op tafel.’
‘G…ga weg, ik wil niet dat je nog kijkt.’
‘He, ze gaan zoenen.’
‘G…ga weg, g…ga weg,’
‘Nog heel effe.’
‘N..neeee, je moet w..weg, weg!’
Omdat Theo nog steeds fluistert merk ik niet hoe boos ie is. Dan begint ie wild te schoppen en te slaan: ‘ik wil n..niet dat je dat ziet, g..ga maar kijken naar je eigen v..vader en moeder, m..mieter op.’
‘Wacht, het lijkt wel of ze gaan vechten! Nee, je vader doet de kamerdeur op slot, zeker bang dat jij binnenkomt, ..oh misschien gaan ze wel n…’
Op dat moment zwiept Theo een stuk schuttingplank naar mijn hoofd. Net naast, maar wel vol tegen het raam. De droge ‘tok’ en het neerregenende glas maken een eind aan de stoeipartij binnen. Maar dat zie ik niet. Ik ben al weg. In de steeg knal ik tegen mijn broer op. ‘Eten!’

De ruzie met Theo duurt lang, wel een week, dan zitten we weer samen op het muurtje. Ik geef Theo een stuk noga, wel een beetje taai, nog van de zomerkermis.
‘Is het glas al gemaakt?’
….
Met ouwe noga in je mond kan je heel lang niet praten.
‘Net vanochtend.’
‘Heb je ze alles verteld?’
‘Niet alles.’
‘Wat niet?’
‘Nou, van die t..tentoonstelling natuurlijk.’
‘Wat wel?’
‘Dat we gingen voetballen, dat het donker was en koud, dat ik naar binnen wilde, dat we gingen kijken of ze al klaar was met w..wassen, dat we ruzie kregen en zo.’
‘En wat zei je moeder?’
‘Ze vroeg wat we gezien hadden.’
‘Wat zei je?’
‘N..niks natuurlijk, omdat die klerebril altijd vies is of beslagen.’
‘En toen?’
‘Toen zei ze dat jij geen bril hebt.’
‘Wat zei jij toen?’
‘Nee’
‘En toen?’
‘Toen werd mijn moeder rood en opeens kreeg ze de lachstuipen.’
‘En je vader?’
‘Die vroeg waar wij eigenlijk waren toen ie thuis kwam.’
‘Wat zei je?’
‘Op het landje, de bal zoeken, die jij had weggemaakt.’
‘En toen?’
‘Toen werd ik ook rood. En mijn vader wou k..kwaad worden, maar even later moest ie ook heel hard lachen, de tranen liepen over zijn wangen. Ze hielden allebei niet op… Gisteren vroeg mijn vader of we die bal nou nog gevonden hadden en toen begonnen ze weer.’

‘Ik heb wel zin om effe te pingelen.’
‘Ik ook.’
 
************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
Ga naar: www.deleunstoel.nl/nieuwsbrief.php


© 2011 Gerard Weel meer Gerard Weel - meer "Feuilleton"
Bezigheden > Feuilleton
Mater sumptuosa (3 en slot) Gerard Weel
0818BZ Moeder
‘P..psst, hoi, Gerard, ben je daar?’
‘Ja hier, op het landje, ik sta te dansen man, het is hartstikke koud, hoe lang duurt het nog?’
‘Het wordt ’n b..beetje later. Er was visite, maar die is weg. Er staat nou een grote p..pan water op het gas. Het bubbelt al. En de kachel staat te loeien. Mijn bril is helemaal beslagen. Nog effe, ik kom je zo halen.’
‘Oké dan, maar wel vlug hè.’
Goh..wat is het klerekoud, ik ren maar een rondje… en nog een…waar blijft ie? Misschien gaat het wel sneeuwen, kan je zo onze sporen in de sneeuw zien. Nog één rondje, als ie er dan niet is ga ik gewoon alvast kijken…hè, hè, ik hoor geloof ik een bal stuiteren.
‘K..kom maar mee, de t..tentoonstelling is begonnen. Mijn moeder heeft m..misschien een beetje haast omdat het al zo laat is. Straks komt mijn vader, staat ze nog in haar blootje, zal ie leuk vinden. Gauw, anders mis je het uitkleden.’

We rennen de tuin in. Ik ren nog even terug om de schuif op de poort te doen, voor als m’n broer komt; struikel ook nog over een stuk hout dat ergens in het gras ligt. Dan staan we voor de tuindeuren, bij de kier, Theo’s hoofd onder dat van mij.

‘Zie je wat?’
‘Effe mikken met mijn goeie oog en mijn bril schoonmaken, zeg maar vast wat jíj ziet.’
‘Een been op een stoel, steeds bloter, je moeder rolt een kous omlaag. Zijn dat de sjarretellen?’
‘Wacht even, ik zie nog niks.’
‘Te laat, het gaat heel vlug, ze gooit al haar kleren op een stoel.’
‘Hoezo te laat?’
‘Nou, ze heeft die sjarretellen allang uit.’
‘Kan je toch d’r billen zien?’
‘Ja..nou d’r onderbroek..oh...zie jíj nog niks dan?’
‘Beetje vaag, mijn bril beslaat weer, komt natuurlijk van die hete kop van jou, vlak boven me.’
‘Ja, nou is ze helemaal in d’r blote kont. Oh…. ‘.
‘Waarom zeg je niks meer,.. is er wat?’
‘Tjee..dik is leuk, man. Je moeder spettert en lacht. Ze lijkt wel een kwetterende dikke merel in een badje of zo’n engel uit de kerk, net of ze zweeft in de waterdamp. Ze kan zo op de kermis, worden jullie harststikke rijk.’
‘Ja hé, rustig hè..het is wel mijn moeder!’
‘Er is wel heel veel schaduw.’
‘Hoezo dat?’
‘Nou, ze staat precies onder de lamp. Kan je niet zo goed van onderen kijken. Komt door die buik, net een autoband. Is dat daar nou allemaal haar of alleen maar schaduw?’
‘Is het zwart of rood?’
‘Zwart met wit van de zeep.’
‘Dan is het schaduw.’
‘Wat hoor ik nou?’
‘O ..ze is natuurlijk weer aan het zingen, zeker weer opera, doet ze vaak, ze zit op een koor.’
‘Tjee die hoge trillers, moet je kijken haar borsten gaan er helemaal van wippen.’
‘Heb je nou g..genoeg gezien?’
‘Ik wil dat ze zich nog een keer omdraait.’
‘Heel effe dan.. He, ik hoor wat, geloof ik, in de steeg, misschien wel je b…broer, n..nee het is mijn v…vader, ik hoor de remmen van zijn fiets p…piepen. K…kom gauw, achter in de tuin, tussen de struiken.’
‘Oké, wat is je vader vroeg dan?’
‘Ja omdat mijn moeder zo l..laat is natuurlijk.’
‘O, de poort is op de grendel.’
‘M..maakt mijn vader van boven zo los, hij is hartstikke lang.’
‘Ja, net de dikke en de dunne, je moeder en je vader.’
‘Nou stil, tot ie in huis is. De p…poort heeft ie al los. ’
 
‘Hij gaat geeneens naar binnen, hij zet zijn fiets tegen de schuur en jee, hij gaat ook.. gluren.’
‘St..’
‘Hij staat te lachen.’
‘Heb je wel g..goeie ogen?’
‘Zie jij niks dan?’
‘Mijn bril is weer vies en nat en ik zie nooit goed in het donker.’
‘Je vader staat te grijnzen en nou gaat ie op zijn tenen, heel stil de keuken in. Kom op, de kier is weer vrij, gaan we kijken wat er gaat gebeuren.’
‘N..nee..nee, ik wil dat je nou w..weggaat, de t…tentoonstelling is voorbij, straks komt je broer ook nog.’
‘Nog heel even. Tjee, nou kan ik je moeder goed zien. Ze is klaar met afdrogen en smeert zich in met iets uit een fles. Vast odeklonje. Ook van onderen. Hèhè, eindelijk kan ik alles zien, je moeder heeft daar net zulk rood haar als van boven.’
‘Nou wil ik even alleen kijken, ga opzij, anders beslaat mijn bril weer.’
‘Wacht, je vader komt net de kamer in.’
‘V…vast k..kwaad dat ie nog niet kan eten.’
‘Nee, hij lacht, heeft zijn overhemd los en een fles met twee glazen, die zet ie op tafel.’
‘G…ga weg, ik wil niet dat je nog kijkt.’
‘He, ze gaan zoenen.’
‘G…ga weg, g…ga weg,’
‘Nog heel effe.’
‘N..neeee, je moet w..weg, weg!’
Omdat Theo nog steeds fluistert merk ik niet hoe boos ie is. Dan begint ie wild te schoppen en te slaan: ‘ik wil n..niet dat je dat ziet, g..ga maar kijken naar je eigen v..vader en moeder, m..mieter op.’
‘Wacht, het lijkt wel of ze gaan vechten! Nee, je vader doet de kamerdeur op slot, zeker bang dat jij binnenkomt, ..oh misschien gaan ze wel n…’
Op dat moment zwiept Theo een stuk schuttingplank naar mijn hoofd. Net naast, maar wel vol tegen het raam. De droge ‘tok’ en het neerregenende glas maken een eind aan de stoeipartij binnen. Maar dat zie ik niet. Ik ben al weg. In de steeg knal ik tegen mijn broer op. ‘Eten!’

De ruzie met Theo duurt lang, wel een week, dan zitten we weer samen op het muurtje. Ik geef Theo een stuk noga, wel een beetje taai, nog van de zomerkermis.
‘Is het glas al gemaakt?’
….
Met ouwe noga in je mond kan je heel lang niet praten.
‘Net vanochtend.’
‘Heb je ze alles verteld?’
‘Niet alles.’
‘Wat niet?’
‘Nou, van die t..tentoonstelling natuurlijk.’
‘Wat wel?’
‘Dat we gingen voetballen, dat het donker was en koud, dat ik naar binnen wilde, dat we gingen kijken of ze al klaar was met w..wassen, dat we ruzie kregen en zo.’
‘En wat zei je moeder?’
‘Ze vroeg wat we gezien hadden.’
‘Wat zei je?’
‘N..niks natuurlijk, omdat die klerebril altijd vies is of beslagen.’
‘En toen?’
‘Toen zei ze dat jij geen bril hebt.’
‘Wat zei jij toen?’
‘Nee’
‘En toen?’
‘Toen werd mijn moeder rood en opeens kreeg ze de lachstuipen.’
‘En je vader?’
‘Die vroeg waar wij eigenlijk waren toen ie thuis kwam.’
‘Wat zei je?’
‘Op het landje, de bal zoeken, die jij had weggemaakt.’
‘En toen?’
‘Toen werd ik ook rood. En mijn vader wou k..kwaad worden, maar even later moest ie ook heel hard lachen, de tranen liepen over zijn wangen. Ze hielden allebei niet op… Gisteren vroeg mijn vader of we die bal nou nog gevonden hadden en toen begonnen ze weer.’

‘Ik heb wel zin om effe te pingelen.’
‘Ik ook.’
 
************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
Ga naar: www.deleunstoel.nl/nieuwsbrief.php
© 2011 Gerard Weel
powered by CJ2