archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 14
Jaargang 8
19 mei 2011
Bezigheden > Feuilleton delen printen terug
De goede kwaaie man (9 en slot) Gerbrand Muller

0814BZ Zorro
‘Mijn mooiste ervaring had ik op de planken,’ zei Hans.
‘Toi toi toi! Je overwon je plankenkoorts en toen waren er ook voor jou geen grenzen meer.’
‘Met grenzen heb ik me nooit beziggehouden. Ik was vijf, net als Ben, en ik mocht meespelen in een toneelstukje. Ik kreeg een fluwelen broek aan, zilveren laarzen, een wambuis, een mantel, en een masker voor. Dat masker deed het hem, daardoor was ik veranderd in iemand anders. Dat was onvergetelijk.’

Ze zwegen.
‘Dat was onvergetelijk,’ herhaalde hij. ‘Ik was een bosgod en ik moest vanachter de coulissen naar het midden van het toneel lopen, met een staf op de grond stampen en een spreuk zeggen. Het onvergetelijke waren niet de spreuk en het stampen met de staf, maar dat iemand anders dan ik dat deed. Want ik speelde die bosgod niet, ik wás hem.’
‘Jouw mooiste ervaring was een bosgod te zijn,’ zei Ted langzaam terwijl hij hem met grote ogen aanzag.
‘Geen bosgod, maar een ander. Niet mezelf.’
‘Jouw mooiste ervaring was om niet jezelf te zijn.’
‘Een ander ja.’
‘Je had een hekel aan jezelf, alles was beter dan jezelf te zijn.’
‘Ik had geen problemen met mezelf.’
‘Maar je wilde een ander zijn.’
‘Met dat masker op was ik een ander. Dat was groots.’
Ted hield zijn ogen nog steeds niet van hem af.
‘Hij is over een grens gegaan,’ zei Ed. ‘Zie je, toch weer een kwestie van grenzen.’
‘Mis! Hij schudt zijn hoofd.’
‘Maar het is waar! Wij willen over grenzen heen!’

Ze toostten op hun mooiste belevenissen. En op de mooie belevenissen die nog zouden volgen. Dat die de vorige nog mochten overtreffen. Het leven was een flits. Misschien had het een bedoeling, misschien geen, misschien hadden hun daden binnen een groter verband betekenis, misschien alleen maar binnen de kleine wereld van de mensen, een feit was dat zij verder keken dan de meesten. Zij waren rusteloos, werden gedreven, zij gingen voor het verste, het hoogste, het grootste, misschien was er een god die op hen neerzag en hen uitlachte, maar het was blijkbaar hun lot om gedreven te worden en ook die god kon daar niets aan veranderen. Ze dronken op het lot. Het lot waarop zij zich konden beroepen als zij ooit door enige instantie ter verantwoording zouden worden geroepen voor hun daden. Als zij in sommige opzichten misschien niet helemaal juist hadden gehandeld, dan mocht hun dat niet worden aangerekend, want het lot had het zo bepaald.
‘Als er voor ons grenzen zijn, dan worden die door het lot bepaald,’ zei Hans. ‘Onze wil mag wet zijn, maar het lot bepaalt wat wij willen...’

Zij luisterden niet meer. Ben liet een meisje paardje rijden op zijn knie. Ted kroop met een meisje op zijn rug over de grond en hinnikte als een paard. Was dat het meisje dat daarnet op Bens knie had gezeten? Ze leken zo op elkaar. Het meisje dat haar handen voor Eds ogen hield en in zijn oor fluisterde had dezelfde kastanjebruine haren, koolzwarte wenkbrauwen en donkerrode lippen als de andere. Maar zij waren mooi, mooier bestond niet, zó en niet anders zag het mooiste meisje ter wereld eruit, daarom leken zij natuurlijk op elkaar... Een meisje had nu ook haar handen voor zijn ogen gelegd en fluisterde in zijn oor. Haar haren kietelden zijn gezicht.
‘Ik kom,’ zei hij, maar hij verroerde zich niet.
‘Kom dan!’
‘Waarom moet ik komen? Ik ben er toch al?’
‘Als je komt krijg je iets héél moois!’
‘Ik kan niet overal zijn.’
‘Maar dáár krijg je iets heel moois!’
‘Ik kom.’
‘Kom dan, straks is het te laat!’

Voor zijn gesloten ogen verscheen de tuin met dwarrelende bladeren. Jongens renden met takken rond, zijn tak was te groot, hij moest hem over de grond slepen. Het buurmeisje riep met haar heksenstem: ze had iets moois voor hem... maar de bloedzuigers gingen dood, hij moest de brand blussen! Maar de jongens smeten zijn tak in het vuur, de bloedzuigers verbrandden en nu was iedereen verdwenen. Hij riep dat hij wel wist waar ze zaten, ze hadden zich verstopt maar hij zag hen wel! Zijn stem klonk op in de stilte. Niemand antwoordde.

Tot zover voorlopig het verhaal hoe Hans zijn gelofte gestand deed om de mensen kwaad te berokkenen. Nieuwsgierig naar het vervolg? Google over een paar jaar naar De kwaaie goede man, wie weet waar u hem aantreft!
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.


© 2011 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "Feuilleton" -
Bezigheden > Feuilleton
De goede kwaaie man (9 en slot) Gerbrand Muller
0814BZ Zorro
‘Mijn mooiste ervaring had ik op de planken,’ zei Hans.
‘Toi toi toi! Je overwon je plankenkoorts en toen waren er ook voor jou geen grenzen meer.’
‘Met grenzen heb ik me nooit beziggehouden. Ik was vijf, net als Ben, en ik mocht meespelen in een toneelstukje. Ik kreeg een fluwelen broek aan, zilveren laarzen, een wambuis, een mantel, en een masker voor. Dat masker deed het hem, daardoor was ik veranderd in iemand anders. Dat was onvergetelijk.’

Ze zwegen.
‘Dat was onvergetelijk,’ herhaalde hij. ‘Ik was een bosgod en ik moest vanachter de coulissen naar het midden van het toneel lopen, met een staf op de grond stampen en een spreuk zeggen. Het onvergetelijke waren niet de spreuk en het stampen met de staf, maar dat iemand anders dan ik dat deed. Want ik speelde die bosgod niet, ik wás hem.’
‘Jouw mooiste ervaring was een bosgod te zijn,’ zei Ted langzaam terwijl hij hem met grote ogen aanzag.
‘Geen bosgod, maar een ander. Niet mezelf.’
‘Jouw mooiste ervaring was om niet jezelf te zijn.’
‘Een ander ja.’
‘Je had een hekel aan jezelf, alles was beter dan jezelf te zijn.’
‘Ik had geen problemen met mezelf.’
‘Maar je wilde een ander zijn.’
‘Met dat masker op was ik een ander. Dat was groots.’
Ted hield zijn ogen nog steeds niet van hem af.
‘Hij is over een grens gegaan,’ zei Ed. ‘Zie je, toch weer een kwestie van grenzen.’
‘Mis! Hij schudt zijn hoofd.’
‘Maar het is waar! Wij willen over grenzen heen!’

Ze toostten op hun mooiste belevenissen. En op de mooie belevenissen die nog zouden volgen. Dat die de vorige nog mochten overtreffen. Het leven was een flits. Misschien had het een bedoeling, misschien geen, misschien hadden hun daden binnen een groter verband betekenis, misschien alleen maar binnen de kleine wereld van de mensen, een feit was dat zij verder keken dan de meesten. Zij waren rusteloos, werden gedreven, zij gingen voor het verste, het hoogste, het grootste, misschien was er een god die op hen neerzag en hen uitlachte, maar het was blijkbaar hun lot om gedreven te worden en ook die god kon daar niets aan veranderen. Ze dronken op het lot. Het lot waarop zij zich konden beroepen als zij ooit door enige instantie ter verantwoording zouden worden geroepen voor hun daden. Als zij in sommige opzichten misschien niet helemaal juist hadden gehandeld, dan mocht hun dat niet worden aangerekend, want het lot had het zo bepaald.
‘Als er voor ons grenzen zijn, dan worden die door het lot bepaald,’ zei Hans. ‘Onze wil mag wet zijn, maar het lot bepaalt wat wij willen...’

Zij luisterden niet meer. Ben liet een meisje paardje rijden op zijn knie. Ted kroop met een meisje op zijn rug over de grond en hinnikte als een paard. Was dat het meisje dat daarnet op Bens knie had gezeten? Ze leken zo op elkaar. Het meisje dat haar handen voor Eds ogen hield en in zijn oor fluisterde had dezelfde kastanjebruine haren, koolzwarte wenkbrauwen en donkerrode lippen als de andere. Maar zij waren mooi, mooier bestond niet, zó en niet anders zag het mooiste meisje ter wereld eruit, daarom leken zij natuurlijk op elkaar... Een meisje had nu ook haar handen voor zijn ogen gelegd en fluisterde in zijn oor. Haar haren kietelden zijn gezicht.
‘Ik kom,’ zei hij, maar hij verroerde zich niet.
‘Kom dan!’
‘Waarom moet ik komen? Ik ben er toch al?’
‘Als je komt krijg je iets héél moois!’
‘Ik kan niet overal zijn.’
‘Maar dáár krijg je iets heel moois!’
‘Ik kom.’
‘Kom dan, straks is het te laat!’

Voor zijn gesloten ogen verscheen de tuin met dwarrelende bladeren. Jongens renden met takken rond, zijn tak was te groot, hij moest hem over de grond slepen. Het buurmeisje riep met haar heksenstem: ze had iets moois voor hem... maar de bloedzuigers gingen dood, hij moest de brand blussen! Maar de jongens smeten zijn tak in het vuur, de bloedzuigers verbrandden en nu was iedereen verdwenen. Hij riep dat hij wel wist waar ze zaten, ze hadden zich verstopt maar hij zag hen wel! Zijn stem klonk op in de stilte. Niemand antwoordde.

Tot zover voorlopig het verhaal hoe Hans zijn gelofte gestand deed om de mensen kwaad te berokkenen. Nieuwsgierig naar het vervolg? Google over een paar jaar naar De kwaaie goede man, wie weet waar u hem aantreft!
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
© 2011 Gerbrand Muller
powered by CJ2