archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 3
Jaargang 6
13 november 2008
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Sociologie: een mooie hobby Carlo van Praag

0001 BS Carlo
Ik ben afgestudeerd in de sociologie (eigenlijk sociale geografie, maar een kniesoor die daarop let) en mag mij dus doctorandus noemen, evenals degenen die zijn afgestudeerd in de theoretische natuurkunde, de biochemie, de astronomie of de wiskunde. Allen mogen wij met deze titel door het leven, maar het komt mij voor dat de verschillende deskundigheden die door deze titel worden gedekt, niet van dezelfde orde zijn. De exacte wetenschappen zijn wetenschappen, terwijl de sociologie en enkele verwante expertises vormen van schriftgeleerdheid vertegenwoordigen waarbij men zich hooguit van een wetenschappelijke redeneerstijl en van wetenschappelijke methoden bedient. Wat vrijwel ontbreekt is de cumulatie van kennis en inzicht. Theoretische progressie, waardoor steeds meer verschijnselen steeds beter worden verklaard, is nauwelijks waarneembaar. In plaats daarvan worden dezelfde verschijnselen aan de hand van per periode en per auteur wisselende begrippenapparaten beschreven. Je kunt in de sociale wetenschap ongestraft je eigen begrippenapparaat introduceren en van die mogelijkheid wordt ook enthousiast gebruik gemaakt. Veel van deze verzinsels reiken niet verder dan het boek waarin zij worden gepresenteerd. Het zijn van kaft-tot-kaftbegrippen, bestemd voor de vergetelheid. Dat neemt niet weg dat er algemene begrippen zijn met een langer leven, begrippen die opduiken bij verschillende generaties van sociologiebeoefenaren. Ik denk aan sociale structuur, cultuur, sociale mobiliteit, normen, waarden, integratie, sociaal kapitaal, maar ook zij zijn niet meer dan namen die wij geven aan verschijnselen, afkortingen eigenlijk om de sociale werkelijkheid te beschrijven, hoofdstuktitels in rapporten, maar geen bouwstenen voor de constructie van algemene wetten die door beschouwing van hun onderling verband leiden tot nog algemenere wetten die zich verheffen boven tijd en plaats. Ook afleidingen, voortkomende uit dergelijke wetten, die nieuwe terreinen van observatie openen en praktische toepassingen mogelijk maken, zijn daarmee bij voorbaat onmogelijk.

Ik ben een werkzaam leven lang socioloog in beleidsdienst geweest, samen met gemiddeld zo’n veertig collega’s, eveneens sociale wetenschappers in dienst van hetzelfde beleid. Wij stonden als instituut niet slecht bekend en onze rapporten werden gretig afgenomen, maar als het erop aan komt waren wij niet meer dan academisch gevormde klerken, wier wetenschappelijk instrumentarium nauwelijks een rol speelde bij de conceptie van die rapporten. Een uitzondering maak ik voor de statistische technieken die fungeerden als hulpmiddel om grote databestanden, meestal verkregen door een enquête onder de bevolking, in het gareel te krijgen. Zij staan los van de sociologie als zodanig en worden in andere wetenschappen evenzeer toegepast. Dat die technieken een steeds grotere rol zijn gaan spelen in de sociologiebeoefening en dat zoveel sociologen er zo graag mee stoeien, is verklaarbaar, niet alleen doordat het soort materiaal daartoe noopt, maar ook doordat die statistische procedures de onderzoeker nog wat vaste grond bieden die hij in de rest van zijn wetenschap mist.

Dit alles klinkt nogal beschuldigend, zo niet aanmatigend en ik haast mij dan ook mijn ex-collega’s te disculperen. De beperkingen van de sociologie zijn gelegen in het object en niet in de beoefenaren van de wetenschap. Het ontbrak de meeste collega’s zeker niet aan intelligentie, maar het was een individuele, en geen collectieve, intelligentie zoals in de exacte wetenschappen. Die individuele intelligentie verklaart dan ook de variatie in kwaliteit tussen sociologische publicaties: intelligentie en schrijftalent moet ik zeggen, want die eigenschappen maken of breken een sociologische beschouwing. Beide eigenschappen laten zich goed tot uitdrukking brengen in de historische sociologiebeoefening. Binnen Nederland vind ik daarvan voorbeelden in het werk van Goudsblom en De Swaan. De Swaan beschrijft ontwikkelingen van de lange termijn, zoals de totstandkoming van de sociale zekerheid en Goudsblom kiest de zeer lange termijn, zoals de komst van het vuur, de landbouw of de tijdmeting in de menselijke samenleving. In de kwantificerende, op hedendaagse verschijnselen gerichte, sociologie is het welhaast onmogelijk iets leesbaars te schrijven. Ik zou het niet zeggen als ik het niet zelf als rapporteur had ervaren. Toch zijn er ook in die versie van de sociologie duidelijke verschillen in kwaliteit. Sommige rapporten zijn op zijn minst rijker aan materiaal en eleganter in hun verslaglegging dan andere.

Dan zijn er de nauwe verwantschap en de vloeiende overgang tussen journalistiek en sociologie. Een strakke grens tussen de sociale diagnostiek, zoals die door gespecialiseerde journalisten en zoals die door vaksociologen wordt bedreven, laat zich niet trekken. Niet alleen de beschouwingen, maar ook de personen zijn min of meer inwisselbaar. Journalisten bezetten sociologische leerstoelen en sociologen schrijven artikelen en columns in de betere dag- en weekbladen. Soms dient een gewone krant als medium voor een belangrijke sociologische beschouwing, zelfs zonder dat die beschouwing elders, in boek-, rapport- of artikelvorm, is neergelegd. Ik denk aan Paul Scheffers artikel ‘Het multiculturele drama’ in de NRC van 29 januari 2000, maar er zijn vele andere voorbeelden te noemen van sociologische artikelen die niet in een vaktijdschrift, maar in een dag- of weekblad terechtkomen. In de exacte wetenschappen zie ik iets dergelijks niet gebeuren. Daar is een krantenartikel een gevolg van een wetenschappelijke ontdekking, een klein bijproduct van het eigenlijke werk en niet meer dan dat.

Die verwantschap tussen sociologie en journalistiek pleit misschien tegen het wetenschappelijke karakter van de sociologie, maar ik zou haar daarmee niet willen diskwalificeren. Samenlevingsanalyses uit beider bron bieden vaak verheldering van wat zich in de maatschappij afspeelt. In het geval van de meer journalistieke beschouwingen kunnen zij ook nog meeslepend zijn. Rapporten ten behoeve van het beleid zijn dit zelden, maar hun nut kan niet worden ontkend. Wie wil weten waarom steeds meer jongeren tegenwoordig arbeidsongeschikt raken, vindt met weinig moeite een drietal zeer informatieve rapporten over het onderwerp, na lezing waarvan hij echt meer kijk op de zaak heeft. Hebben alle betrokken beleidsambtenaren die moeite genomen, dan vindt de discussie over het onderwerp op een ander, hoger, niveau plaats. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de discussie is verwetenschappelijkt, ook al is de sociologie geen echte wetenschap.

Jawel, ook al is de sociologie geen echte wetenschap, zij kan wel op wetenschappelijke wijze met sociale feiten omgaan. Ik bedoel onbevooroordeeld en met respect voor de logica. Ik hoor mijn postmoderne vakgenoten al smalen. Wat verstaat Van Praag onder sociale feiten? Over wiens logica heeft hij het? Denkt hij echt dat waardevrije sociologie mogelijk is? Of wenselijk?
Kijk, dat is nou wat ik bedoel!
 
*********************************
Doe iets leuks met je geld:
Word donateur van De Leunstoel.


© 2008 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Sociologie: een mooie hobby Carlo van Praag
0001 BS Carlo
Ik ben afgestudeerd in de sociologie (eigenlijk sociale geografie, maar een kniesoor die daarop let) en mag mij dus doctorandus noemen, evenals degenen die zijn afgestudeerd in de theoretische natuurkunde, de biochemie, de astronomie of de wiskunde. Allen mogen wij met deze titel door het leven, maar het komt mij voor dat de verschillende deskundigheden die door deze titel worden gedekt, niet van dezelfde orde zijn. De exacte wetenschappen zijn wetenschappen, terwijl de sociologie en enkele verwante expertises vormen van schriftgeleerdheid vertegenwoordigen waarbij men zich hooguit van een wetenschappelijke redeneerstijl en van wetenschappelijke methoden bedient. Wat vrijwel ontbreekt is de cumulatie van kennis en inzicht. Theoretische progressie, waardoor steeds meer verschijnselen steeds beter worden verklaard, is nauwelijks waarneembaar. In plaats daarvan worden dezelfde verschijnselen aan de hand van per periode en per auteur wisselende begrippenapparaten beschreven. Je kunt in de sociale wetenschap ongestraft je eigen begrippenapparaat introduceren en van die mogelijkheid wordt ook enthousiast gebruik gemaakt. Veel van deze verzinsels reiken niet verder dan het boek waarin zij worden gepresenteerd. Het zijn van kaft-tot-kaftbegrippen, bestemd voor de vergetelheid. Dat neemt niet weg dat er algemene begrippen zijn met een langer leven, begrippen die opduiken bij verschillende generaties van sociologiebeoefenaren. Ik denk aan sociale structuur, cultuur, sociale mobiliteit, normen, waarden, integratie, sociaal kapitaal, maar ook zij zijn niet meer dan namen die wij geven aan verschijnselen, afkortingen eigenlijk om de sociale werkelijkheid te beschrijven, hoofdstuktitels in rapporten, maar geen bouwstenen voor de constructie van algemene wetten die door beschouwing van hun onderling verband leiden tot nog algemenere wetten die zich verheffen boven tijd en plaats. Ook afleidingen, voortkomende uit dergelijke wetten, die nieuwe terreinen van observatie openen en praktische toepassingen mogelijk maken, zijn daarmee bij voorbaat onmogelijk.

Ik ben een werkzaam leven lang socioloog in beleidsdienst geweest, samen met gemiddeld zo’n veertig collega’s, eveneens sociale wetenschappers in dienst van hetzelfde beleid. Wij stonden als instituut niet slecht bekend en onze rapporten werden gretig afgenomen, maar als het erop aan komt waren wij niet meer dan academisch gevormde klerken, wier wetenschappelijk instrumentarium nauwelijks een rol speelde bij de conceptie van die rapporten. Een uitzondering maak ik voor de statistische technieken die fungeerden als hulpmiddel om grote databestanden, meestal verkregen door een enquête onder de bevolking, in het gareel te krijgen. Zij staan los van de sociologie als zodanig en worden in andere wetenschappen evenzeer toegepast. Dat die technieken een steeds grotere rol zijn gaan spelen in de sociologiebeoefening en dat zoveel sociologen er zo graag mee stoeien, is verklaarbaar, niet alleen doordat het soort materiaal daartoe noopt, maar ook doordat die statistische procedures de onderzoeker nog wat vaste grond bieden die hij in de rest van zijn wetenschap mist.

Dit alles klinkt nogal beschuldigend, zo niet aanmatigend en ik haast mij dan ook mijn ex-collega’s te disculperen. De beperkingen van de sociologie zijn gelegen in het object en niet in de beoefenaren van de wetenschap. Het ontbrak de meeste collega’s zeker niet aan intelligentie, maar het was een individuele, en geen collectieve, intelligentie zoals in de exacte wetenschappen. Die individuele intelligentie verklaart dan ook de variatie in kwaliteit tussen sociologische publicaties: intelligentie en schrijftalent moet ik zeggen, want die eigenschappen maken of breken een sociologische beschouwing. Beide eigenschappen laten zich goed tot uitdrukking brengen in de historische sociologiebeoefening. Binnen Nederland vind ik daarvan voorbeelden in het werk van Goudsblom en De Swaan. De Swaan beschrijft ontwikkelingen van de lange termijn, zoals de totstandkoming van de sociale zekerheid en Goudsblom kiest de zeer lange termijn, zoals de komst van het vuur, de landbouw of de tijdmeting in de menselijke samenleving. In de kwantificerende, op hedendaagse verschijnselen gerichte, sociologie is het welhaast onmogelijk iets leesbaars te schrijven. Ik zou het niet zeggen als ik het niet zelf als rapporteur had ervaren. Toch zijn er ook in die versie van de sociologie duidelijke verschillen in kwaliteit. Sommige rapporten zijn op zijn minst rijker aan materiaal en eleganter in hun verslaglegging dan andere.

Dan zijn er de nauwe verwantschap en de vloeiende overgang tussen journalistiek en sociologie. Een strakke grens tussen de sociale diagnostiek, zoals die door gespecialiseerde journalisten en zoals die door vaksociologen wordt bedreven, laat zich niet trekken. Niet alleen de beschouwingen, maar ook de personen zijn min of meer inwisselbaar. Journalisten bezetten sociologische leerstoelen en sociologen schrijven artikelen en columns in de betere dag- en weekbladen. Soms dient een gewone krant als medium voor een belangrijke sociologische beschouwing, zelfs zonder dat die beschouwing elders, in boek-, rapport- of artikelvorm, is neergelegd. Ik denk aan Paul Scheffers artikel ‘Het multiculturele drama’ in de NRC van 29 januari 2000, maar er zijn vele andere voorbeelden te noemen van sociologische artikelen die niet in een vaktijdschrift, maar in een dag- of weekblad terechtkomen. In de exacte wetenschappen zie ik iets dergelijks niet gebeuren. Daar is een krantenartikel een gevolg van een wetenschappelijke ontdekking, een klein bijproduct van het eigenlijke werk en niet meer dan dat.

Die verwantschap tussen sociologie en journalistiek pleit misschien tegen het wetenschappelijke karakter van de sociologie, maar ik zou haar daarmee niet willen diskwalificeren. Samenlevingsanalyses uit beider bron bieden vaak verheldering van wat zich in de maatschappij afspeelt. In het geval van de meer journalistieke beschouwingen kunnen zij ook nog meeslepend zijn. Rapporten ten behoeve van het beleid zijn dit zelden, maar hun nut kan niet worden ontkend. Wie wil weten waarom steeds meer jongeren tegenwoordig arbeidsongeschikt raken, vindt met weinig moeite een drietal zeer informatieve rapporten over het onderwerp, na lezing waarvan hij echt meer kijk op de zaak heeft. Hebben alle betrokken beleidsambtenaren die moeite genomen, dan vindt de discussie over het onderwerp op een ander, hoger, niveau plaats. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de discussie is verwetenschappelijkt, ook al is de sociologie geen echte wetenschap.

Jawel, ook al is de sociologie geen echte wetenschap, zij kan wel op wetenschappelijke wijze met sociale feiten omgaan. Ik bedoel onbevooroordeeld en met respect voor de logica. Ik hoor mijn postmoderne vakgenoten al smalen. Wat verstaat Van Praag onder sociale feiten? Over wiens logica heeft hij het? Denkt hij echt dat waardevrije sociologie mogelijk is? Of wenselijk?
Kijk, dat is nou wat ik bedoel!
 
*********************************
Doe iets leuks met je geld:
Word donateur van De Leunstoel.
© 2008 Carlo van Praag
powered by CJ2