archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 7
Jaargang 5
31 januari 2008
Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
Vannacht Mabel Amber

Eigenlijk moet ik zeggen ‘bij mij in de straat’ want ik woon alleen en eigenlijk is het ‘bij mij op de galerij’ want ik woon in een galerijflat. Ik bewoon dus in mijn eentje een galerijflat. Er is natuurlijk ook een straat want de flatblokken moeten ergens staan. Als ik in de keuken zit, en daar zit ik meestal, kijk ik uit over de galerij en het plantsoen daarachter en mijn uitzicht wordt tegengehouden door het flatblok aan overzijde van het plantsoen. Wanneer ik in de huiskamer aan het bureau zit kijk ik tegen een muur aan, wanneer ik in een makkelijke stoel zit kan ik door het grote raam kijken en dan zie ik het tegenoverliggende blok, te weten drie rijen galerijen. Ga ik aan het grote venster staan dan beslaat mijn blik het parkeerplein, de rijweg en de stoepen en helemaal rechts een gedeelte van een tussenliggend plantsoen en het einde van deze meander.

Maar meestal zit ik in de keuken, zoals ik al zei, aan een grote rode keukentafel waar mijn laptop op staat. Nu en dan loopt er iemand voorbij, heel dicht langs het raam want de galerij is smal. Maar het is nooit spitsuur. En de meeste voorbijgangers zijn oud en gebogen. Deze buurt is vergrijsd en wordt almaar grijzer. Want de oude mannetjes en vrouwtjes gaan dood en er komen nieuwe oude mannetjes en vrouwtjes voor in de plaats, zo mogelijk nog ouder. De uitzonderingen bevestigen de regel: boven mij is pas een jong stel komen wonen, compleet met kind. Ik hoop dat ze rustig zijn en niet voortdurend herrie maken zoals de ‘uitzondering’ bij Cleo boven.

Cleo woont een paar deuren verderop. Hier in de buurt kijkt men een beetje vreemd tegen haar aan, je zou haar ‘eigenaardig’ kunnen noemen – maar toch net niet ‘prettig gestoord’, daarvoor is ze toch iets te…tja, iets te ‘anders’ misschien. Volgens mij ben ik de enige die haar begrijpt en bovendien de enige die weet wie ze eigenlijk is. Ik heb het er nog niet met haar over gehad, maar ongetwijfeld komt het ter sprake. Ze heeft vreemde ogen die dwars door je heen lijken te kijken. In het begin schrik je er van, wanneer je haar vaker ziet raak je er aan gewend. Ze is tenger en pezig, beweeglijk en bedrijvig. Ik kan me haar nooit voorstellen slapende in een bed. Maar ze beweert dat ze dol op slapen is, ‘Zodra mijn hoofd het kussen raakt ben ik weg.’
Ze heeft een uitkering want ze is afgekeurd vanwege een of ander syndroom. Daar durf ik niet naar te vragen, al brand ik van nieuwsgierigheid. Wat zou dat voor ‘syndroom’ zijn? Het klinkt zo interessant!

Vannacht werd ik wakker door luide voetstappen over de galerij van iemand met een zware loop en allesbehalve bordeelsluipers aan zijn voeten. Ik weet wie het was, de bovenbuurman van Cleo. Een Chileen die zijn uiterste best doet om Cleo over de rooie te brengen. Waarschijnlijk wil hij een relatie met haar, sommige mannen bewandelen vreemde paden om de aanbedene voor zich te winnen. Laatst hoorde ik haar verdragende stem bij zijn deur, of hij zijn radio wat zachter wilde zetten. Daarna klonk die vreemde wat jankerige stem van hem: ‘Iek doe ien main ois waat iek wiel!’
 
Hoe dat gesprek is verlopen weet ik niet, de telefoon riep me van mijn post die ik had betrokken toen ik Cleo langs zag stormen. Als ze dat doet weet ik waar de reis heen gaat: naar boven, naar Emanuel. Ikzelf vind hem een glibber, een gluiperd, om het woord ‘vuile’ maar ongezegd te laten. Cleo krijgt van mij mijn onvoorwaardelijke steun in haar strijd tegen dit mispunt. Weliswaar heb ik geen last van zijn herrie maar ik weet wel wat het is, iemand boven je die meent dat zijn wil wet is en gewoon doet waar hij zin in heeft en werkelijk overal maling aan heeft, om het woord ‘schijt’ maar ongezegd te laten.

Vannacht stampte hij over de betonnen galerijvloer op de derde woonlaag, stak de sleutel in het slot, stampte naar binnen en smeet de deur met een harde knal in het slot. Niet alleen ik lag hiervan wakker, ook Cleo zat natuurlijk rechtop in bed, en waarschijnlijk andere buren eveneens. Waarom zij niet als één man achter Cleo gaan staan om haar te steunen in haar strijd tegen Emanuels terreur, is mij niet duidelijk. Misschien zijn zij bang, of misschien heeft hij hen voor zich gewonnen, met zijn charmante maniertjes en zijn inpalm talenten – daartegen moet Cleo die immers een beetje vreemd is, het natuurlijk afleggen. Misschien geeft hij haar wel de schuld van zijn eigen lawaai!

Ik reikte naar mijn ohropax bolletjes op het nachtkastje – ik wist dat Cleo exact hetzelfde deed en ik wist dat zij ook dacht wat ik dacht: stom dat ik ze niet meteen bij het slapen gaan heb ingedaan! Nog een tijdje lag ik wakker. Het galerijlicht, onsympathiek wit TL licht, scheen door de kier tussen de gordijnen en viel als een liniaal over mijn gezicht. Ik zou moeten opstaan om de gordijnen naar elkaar toe te trekken. Maar daar had ik geen zin in. Zo lag ik daar een tijdje. Toen draaide ik me om, moe van het harde licht, en sliep in op mijn rechterzijde. Ik zond een magische straal naar Cleo's bovenbuurman om hem enkele nare momenten te bezorgen waarna een dodelijke vermoeidheid over hem zou komen die hem tot ver na het middaguur van de volgende dag in bed zou houden, zwaar, loom en onmachtig om op te staan en…de radio aan te zetten. Jammer dat ik dit niet vaak kan doen. Het is gevaarlijk om je teveel bezig te houden met één persoon. Dan gaat de kracht eruit en bovendien wordt de afstand te klein.

Nu sta ik in de keuken. De zon schijnt, het is heerlijk weer op deze dag in januari. Wat zal ik gaan doen? Ook ik hoef niet ‘in een hok’ zoals Cleo het uitdrukt, van 9 tot 5. Ik ga boodschappen doen voor mensen zonder benen, of zonder armen, of wie weet, zonder hoofd. Daarna ga ik op bezoek bij een vriendin, en daarna ga ik mij wijden aan de kunst. Als dat gedaan is zal ik mijn moeder opzoeken in het zorgcentrum. Zij vertoeft daar al tien lange jaren, dement en hulpeloos. Maar nog niet bereid te sterven! O nee, dat zie ik aan haar ogen. Anderen wijten haar levenskracht aan haar sterke hart, maar er is meer. Ze wil gewoon nog niet dood. Cleo begrijpt dat.
Heb je het over de duivel….het is Cleo die langs loopt. Ik tik tegen het raam en beduid dat ik open doe.

(Wordt vervolgd)
 
Foto©MabelAmber
****************************


© 2008 Mabel Amber meer Mabel Amber - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
Vannacht Mabel Amber
Eigenlijk moet ik zeggen ‘bij mij in de straat’ want ik woon alleen en eigenlijk is het ‘bij mij op de galerij’ want ik woon in een galerijflat. Ik bewoon dus in mijn eentje een galerijflat. Er is natuurlijk ook een straat want de flatblokken moeten ergens staan. Als ik in de keuken zit, en daar zit ik meestal, kijk ik uit over de galerij en het plantsoen daarachter en mijn uitzicht wordt tegengehouden door het flatblok aan overzijde van het plantsoen. Wanneer ik in de huiskamer aan het bureau zit kijk ik tegen een muur aan, wanneer ik in een makkelijke stoel zit kan ik door het grote raam kijken en dan zie ik het tegenoverliggende blok, te weten drie rijen galerijen. Ga ik aan het grote venster staan dan beslaat mijn blik het parkeerplein, de rijweg en de stoepen en helemaal rechts een gedeelte van een tussenliggend plantsoen en het einde van deze meander.

Maar meestal zit ik in de keuken, zoals ik al zei, aan een grote rode keukentafel waar mijn laptop op staat. Nu en dan loopt er iemand voorbij, heel dicht langs het raam want de galerij is smal. Maar het is nooit spitsuur. En de meeste voorbijgangers zijn oud en gebogen. Deze buurt is vergrijsd en wordt almaar grijzer. Want de oude mannetjes en vrouwtjes gaan dood en er komen nieuwe oude mannetjes en vrouwtjes voor in de plaats, zo mogelijk nog ouder. De uitzonderingen bevestigen de regel: boven mij is pas een jong stel komen wonen, compleet met kind. Ik hoop dat ze rustig zijn en niet voortdurend herrie maken zoals de ‘uitzondering’ bij Cleo boven.

Cleo woont een paar deuren verderop. Hier in de buurt kijkt men een beetje vreemd tegen haar aan, je zou haar ‘eigenaardig’ kunnen noemen – maar toch net niet ‘prettig gestoord’, daarvoor is ze toch iets te…tja, iets te ‘anders’ misschien. Volgens mij ben ik de enige die haar begrijpt en bovendien de enige die weet wie ze eigenlijk is. Ik heb het er nog niet met haar over gehad, maar ongetwijfeld komt het ter sprake. Ze heeft vreemde ogen die dwars door je heen lijken te kijken. In het begin schrik je er van, wanneer je haar vaker ziet raak je er aan gewend. Ze is tenger en pezig, beweeglijk en bedrijvig. Ik kan me haar nooit voorstellen slapende in een bed. Maar ze beweert dat ze dol op slapen is, ‘Zodra mijn hoofd het kussen raakt ben ik weg.’
Ze heeft een uitkering want ze is afgekeurd vanwege een of ander syndroom. Daar durf ik niet naar te vragen, al brand ik van nieuwsgierigheid. Wat zou dat voor ‘syndroom’ zijn? Het klinkt zo interessant!

Vannacht werd ik wakker door luide voetstappen over de galerij van iemand met een zware loop en allesbehalve bordeelsluipers aan zijn voeten. Ik weet wie het was, de bovenbuurman van Cleo. Een Chileen die zijn uiterste best doet om Cleo over de rooie te brengen. Waarschijnlijk wil hij een relatie met haar, sommige mannen bewandelen vreemde paden om de aanbedene voor zich te winnen. Laatst hoorde ik haar verdragende stem bij zijn deur, of hij zijn radio wat zachter wilde zetten. Daarna klonk die vreemde wat jankerige stem van hem: ‘Iek doe ien main ois waat iek wiel!’
 
Hoe dat gesprek is verlopen weet ik niet, de telefoon riep me van mijn post die ik had betrokken toen ik Cleo langs zag stormen. Als ze dat doet weet ik waar de reis heen gaat: naar boven, naar Emanuel. Ikzelf vind hem een glibber, een gluiperd, om het woord ‘vuile’ maar ongezegd te laten. Cleo krijgt van mij mijn onvoorwaardelijke steun in haar strijd tegen dit mispunt. Weliswaar heb ik geen last van zijn herrie maar ik weet wel wat het is, iemand boven je die meent dat zijn wil wet is en gewoon doet waar hij zin in heeft en werkelijk overal maling aan heeft, om het woord ‘schijt’ maar ongezegd te laten.

Vannacht stampte hij over de betonnen galerijvloer op de derde woonlaag, stak de sleutel in het slot, stampte naar binnen en smeet de deur met een harde knal in het slot. Niet alleen ik lag hiervan wakker, ook Cleo zat natuurlijk rechtop in bed, en waarschijnlijk andere buren eveneens. Waarom zij niet als één man achter Cleo gaan staan om haar te steunen in haar strijd tegen Emanuels terreur, is mij niet duidelijk. Misschien zijn zij bang, of misschien heeft hij hen voor zich gewonnen, met zijn charmante maniertjes en zijn inpalm talenten – daartegen moet Cleo die immers een beetje vreemd is, het natuurlijk afleggen. Misschien geeft hij haar wel de schuld van zijn eigen lawaai!

Ik reikte naar mijn ohropax bolletjes op het nachtkastje – ik wist dat Cleo exact hetzelfde deed en ik wist dat zij ook dacht wat ik dacht: stom dat ik ze niet meteen bij het slapen gaan heb ingedaan! Nog een tijdje lag ik wakker. Het galerijlicht, onsympathiek wit TL licht, scheen door de kier tussen de gordijnen en viel als een liniaal over mijn gezicht. Ik zou moeten opstaan om de gordijnen naar elkaar toe te trekken. Maar daar had ik geen zin in. Zo lag ik daar een tijdje. Toen draaide ik me om, moe van het harde licht, en sliep in op mijn rechterzijde. Ik zond een magische straal naar Cleo's bovenbuurman om hem enkele nare momenten te bezorgen waarna een dodelijke vermoeidheid over hem zou komen die hem tot ver na het middaguur van de volgende dag in bed zou houden, zwaar, loom en onmachtig om op te staan en…de radio aan te zetten. Jammer dat ik dit niet vaak kan doen. Het is gevaarlijk om je teveel bezig te houden met één persoon. Dan gaat de kracht eruit en bovendien wordt de afstand te klein.

Nu sta ik in de keuken. De zon schijnt, het is heerlijk weer op deze dag in januari. Wat zal ik gaan doen? Ook ik hoef niet ‘in een hok’ zoals Cleo het uitdrukt, van 9 tot 5. Ik ga boodschappen doen voor mensen zonder benen, of zonder armen, of wie weet, zonder hoofd. Daarna ga ik op bezoek bij een vriendin, en daarna ga ik mij wijden aan de kunst. Als dat gedaan is zal ik mijn moeder opzoeken in het zorgcentrum. Zij vertoeft daar al tien lange jaren, dement en hulpeloos. Maar nog niet bereid te sterven! O nee, dat zie ik aan haar ogen. Anderen wijten haar levenskracht aan haar sterke hart, maar er is meer. Ze wil gewoon nog niet dood. Cleo begrijpt dat.
Heb je het over de duivel….het is Cleo die langs loopt. Ik tik tegen het raam en beduid dat ik open doe.

(Wordt vervolgd)
 
Foto©MabelAmber
****************************
© 2008 Mabel Amber
powered by CJ2